Aantekeningen voor haptonomie bij ‘Totaliteit en Oneindigheid’ van Emmanuel Levinas

Leestijd ruim 14 minuten

In dit artikel maken we kennis met een verdediging van de subjectiviteit in het werk ‘Totaliteit en Oneindigheid’ van Emmanuel Levinas dat in 1961 verscheen. Het boek was het resultaat van een langdurig proces van denken over fenomenologie. Opmerkelijk of niet: de benadering van Levinas kan gelden als een basis voor haptonomie als een wetenschap en haptotherapie als een middel dat daarvan afgeleid is. Het artikel kan gelezen worden als een lokroep naar waar haptonomie en haptotherapie in de oorsprong vandaan komen. Bijkomstig de haptotherapie als een middel behelst de haptonomie een onderzoek naar de fenomenen die wij zo rijk zijn. We maken kennis met het andere en het absoluut andere. We kunnen zien dat de verschijning van wat door Emmanuel Levinas aangeduid wordt als ‘gelaat’ voor de inhoud gaat. Het leven, voorgesteld als een lichaam, behelst een economie waarin het voelen passief is en balancerend op onze in- en uitwendigheid een vrije beweging bestaat van de tast. Een vrije beweging die immer beperkt wordt door een aanwezigheid van de ander. In de laatste alinea’s worden wat samenvattende conclusies getrokken en besproken.

Door Leander Tijdhof

Verdediging van subjectiviteit

Het werk van Emmanuel Levinas vormt een verdediging van de subjectiviteit. Die subjectiviteit is gefundeerd in de oneindigheid die zich voordoet in de relatie tussen ik of het zelfde en de ander ofwel het andere. Het ik heeft nooit weet van de ander en dit gegeven wordt veroorzaakt door de scheiding tussen het leven en de werkelijkheid. Het ik overschrijdt zichzelf steeds in het verlangen dat ontstaat door de aanwezigheid van de ander. Het verlangen naar het andere vereist een geluk dat reeds bestaat omdat het verlangen anders niet herkend wordt.

Een subject van het zijn ontstaat door het genieten van het geluk. Een subject van zijn ontstaat dus niet door ‘het zijn’ op zich te nemen. Door innerlijk genot kan een exaltatie ontstaan; dat wil zeggen een zijnde boven het zijn uit. Het zijnde is aldus autonoom in de relatie tot het niveau van zijn en duidt niet op deelname aan het zijn maar op het geluk. Daarbij valt op dat de mens altijd tot het zijnde hoort.

De logica van ons zijn wordt gevonden in de sociale relatie. Het zijn in oneindigheid en onze aanwezigheid in een ruimte van bewustzijn horen tot de ‘exterioriteit’. Daarin worden steeds grenzen overschreden van ons bevattingsvermogen. Door dit proces krijgen wij als individuen onze identiteit door identificatie van binnen onszelf. Het individu laat zich dus niet van buitenaf identificeren. Het individu is altijd subjectief. Onze sociale relaties, die altijd met ik en de ander te maken hebben, zijn geen empirisch materiaal die in termen van logica benaderbaar kunnen zijn. Sociale relaties zijn te zien als een ontvouwing van dat wat relationeel is of de relatie is. Daarin komt een ander tot mij als een gelaat van buitenaf. Die exterioriteit gekoppeld aan een waarheid die daaruit volgt doet een beroep op mij.

Wils- en oordelend vermogen

De menselijke wil is een subjectief gegeven dat veroorzaakt wordt door een gebrek aan beheersing ervan. De wil heeft het bestaan immers niet in eigen handen. Het is het bestaan en de komst van de dood dat ons daarop wijst. Willen is primair gericht op vorming van onze oordelen. Een oordeel komt tot stand dankzij een nieuwe oriëntatie op het innerlijke leven. Oordelen is een belangrijk vermogen omdat ons innerlijke leven in relatie tot de ander steeds geroepen is tot oneindige verantwoordelijkheid, zo stelt Levinas.

Het ‘absoluut andere’

De metafysica als dominante filosofische stroming is gericht op wat anders is. Het vertrekpunt van de analyses is steeds onze vertrouwde wereld met het andere als een eindterm. Onder die beweging gaat een metafysisch verlangen schuil dat Levinas benoemt als het ‘absoluut andere’. Het metafysische verlangen streeft namelijk niet naar de terugkeer van een wereld die ons vertrouwd is. Bovendien kent het metafysische verlangen geen vooraf bestaande verwantschap tussen dat wat vertrouwd is en wat anders is. Het verlangen dient hier alleen als een aanvulling op wat er is.

De metafysische beweging en het verlangen dat daaraan gekoppeld is bestaat uit transcendentie die door het begrip oneindigheid wordt gekenmerkt. De radicale scheiding die moet bestaan tussen ‘het zelfde’ en ‘het andere’ geeft de onmogelijkheid weer zich buiten die relatie te bewegen om te kunnen kijken hoe die verloopt. Als we dit mogelijk achten betekent dit het einde van die relatie omdat het zelfde met het andere dan verenigd wordt.

Metafysica of transcendentie wordt altijd bepaald door exterioriteit. Daaraan ligt het eerder besproken verlangen ten grondslag. Dit verlangen naar exterioriteit heeft niet te maken met objectieve kennis maar met communicatie in wat Levinas aanduidt als ‘het gesprek’. Dat gesprek manifesteert zich als rechtvaardigheid. Een rechtvaardigheid die wordt bepaald door de oprechtheid van de ontvangst van het ‘gelaat’.

Het gelaat voor de inhoud

Hoe het andere, danwel de ander zich manifesteert betitelt Emmanuel Levinas als gelaat. Het gaat daarbij om de sensatie van het andere dat in mij te buiten gaat. De ontvangst van dat of die wat zich uitdrukt met het gelaat in mij gaat altijd uit boven mijn persoonlijke bevattingsvermogen. Het gelaat brengt dus meer dan ik bevat. Behalve op oneindigheid wijst het gelaat daarmee op onderricht.

Wanneer het gelaat naar mij keert zie ik de naaktheid ervan. Ik onthul het gelaat dat zich op die manier aan mij overlevert. In mijn afkeer en verlangen verschijnt steeds de in schroom beleefde naaktheid van het lichaam tot het ik. De presentatie van het gelaat aan mij gaat voor elke inhoud. Die verloopt voorafgaand aan iedere vraag. Aan het moment dat een vraag gesteld wordt gaat een verlangen vooraf. Dat de presentatie van het gelaat voor iedere inhoud gaat heeft te maken met het begrip ‘teken’. Om iets als een teken te kunnen zien moet dat teken in een gemeenschap van betekenaars zijn geweest. Het is de betekenaar die zich voor elk teken moet presenteren wil het teken als een teken kunnen verschijnen.

Een gelaat op het oog hebben betekent voor Levinas dat de vraag ‘wie’ aan het gelaat gesteld wordt waarbij het gelaat zelf daarop het antwoord is. In die aandacht bevindt zich het beroep van de ander op mij. De aandacht, door een aandachtig zijn, ziet de filosoof als een overschot aan bewustzijn dat wordt ingezet om een gebod van een ander te ontvangen. Of beter: een gebod te krijgen om te gebieden.

Als ik het gelaat ontvang stelt mijn wil zich open voor de verantwoordelijkheid en de rede. De aanwezigheid van het gelaat verplettert mij niet als een soort god die vrees en essentie teweeg zou brengen. De aanwezigheid zorgt juist voor een losmaken waardoor ik spreken kan. Het gesprek en de broederschap die daarmee te maken heeft vinden altijd in een asymmetrische, ongelijke ruimte plaats. Het gaat er in de asymmetrie om dat ik steeds verantwoordelijk blijf voor de ander als de ander. Een verantwoordelijkheid die niet inhoudt dat een ander voor mij verantwoordelijk kan zijn.

Het leven als lichaam

Door fysische krachten is ons leven ook lichaam. Er bestaat in het leven een diepe vrees ten aanzien van het keerpunt tussen gezond en ziek. In navolging daarvan kan het lichaam een rol aannemen als een meester of als een slaaf. Levinas stelt ons lichaam gelijk met het staande kunnen houden van onszelf met daaraan een idee van het lichaam gekoppeld aan het zijn van heer en meester over onszelf. Anderzijds houdt het lichaam ons op de aarde. In dit andere, op aarde, zijn houdt ons lichaam zich op als een belemmering.

Voelen als een passiviteit

Onze lichamelijkheid behelst een voorstelling van het leven dat niet herleidbaar kan zijn tot het denken. Het is deze voorstelling die bijdraagt aan onze waarneming. Hieruit volgt dat van onze behoeften steeds voorstellingen gemaakt worden. Een gevoeligheid of beter een sensibiliteit zorgt ervoor dat wij in staat zijn tot genieten. De sensibiliteit hoort niet tot het domein van het denken maar het domein van het voelen.

De sensibiliteit construeert volgens Emmanuel Levinas geen wereld. Het is de tevredenheid die kan toenemen in ons bestaan en die afhankelijk is van de mate van die vorm van gevoeligheid. Daaruit volgt dat de sensibiliteit niet in staat kan zijn tot de constructie van een – eigen – wereld. De zintuiglijke kwaliteit leidt tot tevredenheid en het voelen geldt als een passief proces.

Onze zintuiglijkheid ligt voor de denkprocessen: wat nu gedacht wordt was al gevoeld. Zonder dat naar oneindigheid wordt verwezen heeft onze zintuiglijkheid een voltooiend karakter en daarmee bevindt de zintuiglijke kennis die wij mensen hebben zich bij de eindterm zoals in het denken niet het geval kan zijn. Naast zintuiglijkheid vallen ook de genieting en het egoïsme onder wat Levinas aanduidt als ‘interioriteit’. Die interioriteit is een voorwaarde voor het oneindige danwel de relatie met de ander.

Voor alle techniek die we gebruiken en ontwikkelen is het tastvermogen nodig. Het is, zo betoogt Levinas, onze hand die wezenlijk tast en pakt. Onze lichamelijkheid wordt door de hand gesubstitueerd en tasten maakt volgens de filosoof een naar een instrument reikende beweging mogelijk. De hand zoekt het doel als een eindterm. Het zoeken naar het doel kent als risico dat de hand ernaast kan grijpen. Die past zich daarom aan het object aan. Die beweging legt de doeloorzaak bloot. De hand komt uit onze interioriteit in ons lichaam van het wezen dat in ons woont. De positie van ons lichaam onthult zich daarin door onze tast. Het is door deze tast dat ons lichaam steeds aanwezig is in de tussenruimten van ons zijn. Daarin wordt ons lichaam verleid om op goed geluk een afstand te overbruggen waarna het lichaam zich alleen als een gescheiden zijnde staande kan houden.

Vrije beweging van tastvermogen

De beweging van een hand die een ruimte doorkruist heeft te maken met het zien. We zien een object immers alleen dankzij het licht dat wij niet kunnen zien. Daarmee heeft zien betrekking op een iets dat tot stand kan komen in een relatie met dat wat geen iets is. Het licht laat slechts iets verschijnen door het verdrijven van de duisternis. Het maakt als het ware de ruimte leeg. In het niets van dit aanraken manifesteert zich een vrije beweging van ons tastvermogen. Zien en aanraken hebben gemeen dat deze uit leegte komen. Vanuit een oorsprong komen zij als uit het niets tevoorschijn. Zowel een object als een aanraking confronteren ons met ons begrip van de openheid.

Balans van in- en uitwendigheid

Om ‘goed in ons lichaam te zitten’, ofwel het veilig kunnen bewonen van ons lichaam, is exterioriteit nodig. Wij wonen in ons lichaam als in een huis en balanceren op de in- en uitwendigheid ervan. Het huis zoals hier beschreven, ons lichaam, duidt op de aanwezigheid van een economie waarbij Levinas doelt op de oorspronkelijke betekenis ervan in termen van de huishoudkunde. Het ‘huis’ is daarmee bedoeld als een ‘have’, dat wil zeggen als een vorm van – levend – bezit zoals dit begrip in het oudere Nederlands een woord is.

Het is in de liefde als eerder beschreven in het voelen. De liefde, zo geeft Levinas aan, is een zijnde waarmee al een band was voordat met zoeken begonnen werd. Daarin houdt de liefkozing zich een meester maken in van niets. Die zoekt en tast af. Het onderzoek behelst dat wat onzichtbaar is. De liefkozing hongert de liefde naar de uitdrukking ervan zonder dat die ooit benoemd kan worden. De liefkozing heeft een persoon noch ding op het oog. Die lost zich op als ware het in een onpersoonlijke droom die wij leven tot de dood.

Oneindige en willekeurige vrijheid

Het is het innerlijke leven dat bijdraagt aan een werkelijkheid die uit pluraliteit bestaat. Het is de scheiding tussen het innerlijke leven en de werkelijkheid die in die ruimte mogelijkheden biedt tot een dwaling en tot een waarheid. Het zoeken van een waarheid betekent dat het subject in een situatie moet zijn waarin geen schaarste bestaat. Een kennend subject grenst in die vrijheid nergens aan. Die vrijheid is een onstuimige kracht die een eigen gang gaat. In een nadering tot de ander komt die vrijheid onder kritiek te staan. Daarmee heeft vrijheid niet zozeer te maken met grenzen hebben en stellen maar met het oneindige van de willekeur ervan. Het is de kritiek die ervoor zorgt dat een spontaniteit van mijn levende wezen onder druk komt te staan.

De eis van de ander

Voor de ander deinst mijn vrijheid terug want de betrekking tot de ander verandert nooit in vrijheid. De ander kent een eis die mijn vrijheid steeds domineert. Die eis heeft een oudere oorsprong dan van alles in mij. Mijn associatie met de ander of mijn ontvangst van die ander ligt aan de basis van mijn morele bewustzijn. De ander die tot mij spreekt behoudt een vreemdheid van de ander die over mij oordeelt. Deze relatie is niet omkeerbaar.

Vrijheid en de tijd

Vrijheid is altijd gelegen in het begrip toekomst. Die toekomst is beperkt want het geweld op die toekomst lijkt altijd dichtbij. Bewustzijn definieert Levinas dan ook als ‘de tijd hebben’ in tegenstelling tot overschrijding van het nu, het verhaasten van en het anticiperen op de toekomst. Bewustzijn heeft volgens de filosoof te maken met een afstand van het zijnde tot het heden. Het begrip van de vrijheid houdt dan ook een tijd hebben in. In die tijd kan een eigen verval onder dreiging van geweld worden voorkomen.

Ons lichaam als een economie

We nemen het leven niet op ons maar is ons. Een zinsnede die van toepassing lijkt op ’Totaliteit en oneindigheid’ van Emmanuel Levinas waaruit hier wat samenvattende conclusies worden getrokken. Wij zijn alleen dan subject van zijn wanneer we in staat zijn om van geluk te genieten. In de logica van dat zijn speelt de sociale relatie een grote rol. In die exterioriteit verleggen wij onze grenzen waardoor het individu zich laat kennen.

Het leren verleggen van grenzen binnen de sociale relatie is een kernpunt in haptonomie als een wetenschap en haptotherapie als een middel tot zoiets als een beter leven. In een professionele en sociale relatie kan een cliënt met therapeutische interventies leren om zich te laten kennen. In die kenbaarheid wordt waarachtig contact mogelijk. Dit haptonomisch contact, waarin ik en de ander zich laten kennen, is een voorwaarde voor pijnbestrijding en verdere heling en genezing.

In de sociale relatie komt een ander tot mij als een gelaat. Daarin gaat het andere zich in mij te buiten. Het gelaat brengt mij meer dan ik bevatten kan en dit wijst op de oneindigheid en het onderricht dat het met mij doet. Bij het zien van het gelaat is het alsof de vraag ‘wie’ gesteld wordt. Voor die vraag en de verdere inhoud gaat de presentatie van het gelaat vooraf, zo stelt Levinas.

Dat voorafgaand aan en tijdens een presentatie van de inhoud in haptonomisch contact grote aandacht bestaat voor non-verbaliteit behoeft geen betoog. Maar wel behoeven begrippen als oneindigheid en onderricht een betoog waarvan de strekking een gelijkwaardigheid in die communicatie is. In de (hapto-)therapeutische professie is dan ook een deling tussen therapeut en cliënt van belang om tot een heling te kunnen komen.

Onze waarneming wordt volgens Emmanuel Levinas gestuurd door onze voorstellingen van het leven waaruit ook lichamelijkheid bestaat. Sensibiliteit ontstaat omdat wij van behoeften voorstellingen maken en zorgt ervoor dat wij kunnen genieten. Dit alles hoort tot het domein van het voelen dat voor tevredenheid zorgt.

Het is, in navolging van Levinas, een tevredenheid die haptotherapie kan bewerkstelligen. En daarmee lijkt een tegenstelling te ontstaan met de gangbare (hapto-)therapeutische praktijk. Want daarin mag vaak ‘iets anders gevoeld worden’ dan een vermeend (gevoels-)patroon waarin een cliënt verkeert. De gedachten van Levinas verdienen op dit punt in haptonomie en (hapto-)therapie alle aandacht.

Ons lichaam heeft volgens de filosoof als een levend bezit een economie. We wonen in een lichaam zoals wij een huis bewonen. Dit gegeven impliceert dat wij met ons lichaam balanceren op in- en uitwendigheid daarvan. Ons lichaam, mijn hand, tast en pakt. Met de tastzin maakt de hand een beweging naar een doel en in die beweging past de hand zich aan het te vatten object aan. In die beweging zit een factor van onzekerheid want er bestaat een risico tot naast een object grijpen. Aanraken en zien hebben gemeen dat de oorsprong ligt in de leegte. Daarom confronteren objecten en aanrakingen ons met openheid.

De confrontatie met openheid door (hapto-)therapeutische aanraking wordt door Levinas scherp verwoord. Het is een confrontatie die uit de vrijheid, de lichtheid en de ruimtelijkheid kan ontstaan. Dit blijkt in de therapeutische praktijk, afgaand op Levinas, niet uitgesloten van enig risico. Daarbij moet hier aangetekend dat de aanraking vanuit haptonomie ook kan gelden als een aanraking door nadering tot de ander die de filosoof eveneens treffend en haptonomisch verwoord heeft.

In ieders leven gaat vrijheid een eigen gang. Maar die vrijheid komt volgens Emmanuel Levinas onder kritiek in een nadering tot de ander. Daarmee is vrijheid en de bijbehorende ruimte niet zozeer begrensd maar worden ze eerder gekenmerkt door oneindigheid en willekeur die voor een eis van een ander terugdeinzen. Vrijheid en de tijd hebben gaan hand in hand. De tijd hebben zorgt ervoor dat een eigen verval onder dreiging van geweld voorkomen kan worden. Laat dit een les van vandaag de dag zijn.

Literatuur

Emmanuel Levinas, ‘Totaliteit en Oneindigheid’, Boom | Amsterdam, 2012

Eerdere inhoud Levinas

Drs. Leander P. Tijdhof, ‘Daar waar spreken stopt’, http://haptonomiehaptotherapie.com/2015/09/25/daar-waar-spreken-stopt/, Kennisweb haptonomie, Stichting Kenniscentrum Haptonomie Hapsis Utrecht (25 september 2015).

France Guwy, ‘Jij die mij aanziet’, http://haptonomiehaptotherapie.com/2015/08/31/emmanuel-levinas-jij-die-mij-aanziet/, televisieproductie, Hilversum (IKON) 1986.

Annotatie

Drs. Leander P. Tijdhof, ‘Aanraken uit de leegte’, http://haptonomiehaptotherapie.com/2015/11/07/aanraken-uit-de-leegte/, Kennisweb haptonomie, Stichting Kenniscentrum Haptonomie Hapsis Utrecht (7 november 2015).