Notities naar aanleiding van ‘Over normaliteit – en andere afwijkingen’ van Paul Verhaeghe

Leestijd ruim 3 minuten

Het pathologiseren van de ander in onze huidige samenleving heeft te maken met een omslag in het denken van de westerse mens over waanzin, ontdekte filosoof Michel Foucault al in 1961. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw werden gekte en irrationaliteit zoveel mogelijk verbannen uit de samenleving. Sinds die tijd werden mensen geëtiketteerd als landloper, schizofreen of homofiel. Met andere etiketten gaat pathologisering tot op vandaag de dag onverminderd door, zo betoogt klinisch psycholoog en hoogleraar Paul Verhaeghe aannemelijk.

Door Leander Tijdhof

Michel Foucault onderzocht hoe we omgaan met dat wat ons angst aanjaagt. Wanneer we iemand tegenkomen met ander gedrag dan wordt verwacht voelt zo’n ontmoeting veelal ongemakkelijk. Behalve het voelen van vrees voor de ander kan die ontmoeting ons doen afvragen hoe normaal we zelf eigenlijk zijn. De conclusie van de filosoof na zijn onderzoek heeft te maken met de omgang met macht: wat ons beangstigt, waaronder als niet normaal versleten kunnen worden, proberen we steeds bij anderen onder controle te houden.

Psychosociale praktijken onderdeel van een vertoog

Gedeelde overtuigingen die met processen van angst en macht te maken hebben benoemt Foucault als een soort paradigma, als ‘een vertoog’. Een dominant vertoog bepaalt voor een lange periode het denken en doen van mensen. Daarvan zijn psychosociale praktijken een onderdeel. Historisch lijkt vast te staan dat binnen een vertoog steeds het ondenkbare gebeurt. Want een heersend vertoog blijkt met de tijd te verdwijnen.

De normaliteit wordt opgelegd

Gekten zijn sinds de periode van de Verlichting geduwd in een moreel keurslijf. Mensen werden en worden uitgesloten als ze beantwoorden aan een heersend idee over een gekte. Bovendien wordt hen een schuldgevoel aangepraat. Hulp wordt daarmee een morele beïnvloeding van een patiënt. Dit maakt een wetenschappelijke zweem van werkzaamheid van die hulp tot weinig anders dan een schaamlap. Daarom vermeldt de huidige DSM-diagnostiek niet als een diagnose dat mensen een normaliteit opgelegd krijgen.

Voorloper van het huidige psychiatrische handboek DSM is het werk van de Duitse arts Emil Kraepelin geweest. Zijn handboek en systematiek maakte hem tot de meest invloedrijke psychiater in de vorige eeuw. Zijn aanname was dat mentale stoornissen het gevolg zijn van hersenziektes. Maar daarvan is tot op de dag van vandaag nooit bewijs gevonden.

Een stoornis is geen ziekte

Zowel het werk van Kraepelin als het huidige handboek DSM presenteren dan ook geen diagnoses. DSM presenteert slechts beschrijvingen van toestanden die als afwijkend worden beschouwd omdat ze veel of weinig optreden. Vandaar ook de term ‘disorder’ in plaats van ‘illness’, stelt Paul Verhaeghe vast.

verhaeghe-200000114760048

Leerprocessen zijn er voor disciplinering van cliënten

Psychiatrie en psychotherapie zijn er voor de disciplinering. Het doel ervan is mensen te leren om zich aan te passen aan de heersende sociale normen. Het valt op dat veel leden van beroepsgroepen in deze sectoren zich niet herkennen in deze beschrijving die aan de moraliteit grenst. Terwijl artsen zich richten op de werking van stofjes in de hersenen werken therapeuten aan disciplinering van hun cliënten met allerhande leerprocessen.

Psychofarmaca die als stofjes in de hersenen ingrijpen hebben nooit een genezende werking omdat ze niet ingrijpen op oorzaken. Met de komst van de psychofarmaca daalt het aantal opnamen in psychiatrische ziekenhuizen terwijl het aantal mensen met een psychiatrische diagnose stijgt.

Een samenleving maakt eigen afwijkingen

Elke samenleving blijkt een eigen identiteit te maken die gebaseerd is op wat als ‘normaal’ wordt beschouwd. Zo’n maatschappij bestaat uit individuen die aan de normen beantwoorden die de samenleving zich stelt. In die structuur maakt de samenleving altijd eigen afwijkingen. Honderd jaar terug werd bij veel vrouwen hysterie geconstateerd terwijl een eeuw later die constatering niet meer wordt gedaan. Daarvoor bestaan nu andere constateringen.

De morele plicht van het beter worden

Het lijkt er sterk op, stelt Paul Verhaeghe, dat een samenleving zich als het ware in generaties opvoedt. We leven in een maatschappij die naar zelfcontrole opschuift waaruit omgangsregels volgen zonder dat nog een vorm van externe dwang nodig blijkt. In dat proces hebben psychiatrische en psychologische hulp enkel tot doel om nog ‘betere mensen’ te maken waarmee zij worden bedoeld die nog niet genoeg aan het heersende systeem aangepast zijn. Daarbij geldt jezelf nog beter maken dan je al bent als een morele plicht.

Literatuur

Paul Verhaeghe, ‘Over normaliteit – en andere afwijkingen’, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2019

Dankzegging

Tsjerk Holtrop – ontwerp