Aantekeningen bij ‘Willen’ van Hannah Arendt met enkele opmerkingen voor (hapto-)therapie

Leestijd ruim 12 minuten

Willen is een menselijk vermogen dat vanuit de geschiedenis van de westerse cultuur en filosofie in kaart kan worden gebracht. Het willen behelst een tegenwil met consequenties voor ons gevoel van vrijheid. Het daarmee ingewikkelde proces van willen, door twee willen, kunnen we alleen maar beslechten door te handelen omdat we anders machteloos blijven. Maar blijven we niet immer machteloos omdat we met zowel het willen als het denken iets aanwezig stellen wat er helemaal niet is? Lees onze uiteenzetting van ‘Willen – Het leven van de geest’ (oorspronkelijk ‘Willing – The Life of the Mind’ uit 1971) van Hannah Arendt. We geven ook een kort commentaar over de betekenis van onderdelen van ‘Willen’ voor (hapto-)therapie.

Door Corrie Holtman en Leander Tijdhof

Geschiedenis van het willen

Het heeft in de westerse cultuur lang geduurd voordat het willen als een afzonderlijk mentaal vermogen werd erkend. Het ontstaan van de wil van de mens grenst aan het begrip van onze vrijheid. De oorsprong van vrijheid ligt volgens de oude Griekse interpretatie ervan in het vermogen te kunnen gaan waar wij willen gaan.

De vrijheid van het bewegen was niet zozeer gekoppeld aan het willen maar veel meer aan het kunnen. De voorloper van het vermogen van de wil wordt in de Griekse beschaving dan ook anders aangeduid met het begrip ‘proairesis’ dat een soort scheidsrechter behelst tussen alle mogelijkheden waaruit we kunnen kiezen.

Later werd in het Latijn het begrip ‘proairesis’ aangeduid met ‘liberum arbitrium’. Ook in het liberum arbitrium gaat het niet om een spontane macht om iets nieuws te beginnen die één van de kenmerken van willen is. Liberum arbitrium wordt hier niet gezien als een vermogen dat door de natuur bepaald wordt en aan eigen wetten gehoorzaamt.

In de bakermat van het prille Christendom wordt het begrip ‘willen’ pas wat duidelijker omschreven. In zijn ‘Brief aan de Romeinen’ verhaalt apostel Paulus over twee wetten die met het begrip samenhangen. Gebood een oude wet een ‘gij zult doen’; een nieuwe wet gebood ‘gij zult willen’. Het is hier de ervaring van een gebod van vrijwillige onderwerping die geleid heeft tot de ontdekking van het wilsvermogen.

Uit de ontdekking van dit vermogen volgt de ontdekking van een vrijheid waarvan zich niemand bewust geweest was. Het begrip ‘vrijheid’ is daarmee te omschrijven als een vermogen om wel of niet in te stemmen met een feitelijk gegeven dat bepalend is voor wat we doen.

Het vermogen wel of niet in te stemmen, dat van de vrijheid, behelst een innerlijk conflict. In het prille Christendom wordt de wil gezien als een bevelhebber van ons lichaam. De wil is daarin een soort uitvoerend orgaan van de menselijke geest.

De wil als een bevelhebber van het lichaam is bij filosoof Augustinus in zijn tijd een gevolg van het feit dat er geen orgaan bestaat dat een ongehoorzaamheid aan het willen mogelijk maakt. Alleen vanuit het willen ontstaat een tegenwil en het is de natuur die zorgt voor de weerstand die opgeroepen wordt. In de werken van Augustinus wordt ‘de wil’ nimmer één.

Hoewel de wil nooit één kan worden denkt Augustinus dat het innerlijke conflict getransformeerd wordt tot een vermogen van ogenschijnlijk andere aard: de liefde. Dezelfde gedachtelijn komen we veel later tegen in de Middeleeuwen in de werken van Duns Scotus. De liefde beschrijft deze filosoof als een vorm van ‘conflictloos willen’.

Het is in de Middeleeuwen dat de wil wordt omschreven vanuit het verband dat het wilsvermogen heeft met een doel. Thomas van Aquino is het die schrijft dat door de mens eerst een doel wordt gevat, daarna vindt beraadslaging plaats over middelen om het doel te bereiken waarna begeerte naar die middelen ontstaat.

Het vatten van het doel, door Van Aquino beschreven als ‘apprehensief vermogen’, gaat vooraf aan de begerende beweging van mensen. Het verstand zet de filosoof boven het willen als belangrijkste kracht. Dit is ook niet verwonderlijk omdat het doel van de wil volgens Van Aquino bestaat uit ophouden met willen. Het is het bereiken van een niet-zijn dat een streven naar zelfvernietiging moet impliceren.

Volgens de eerdergenoemde filosoof Duns Scotus is het willende ego bij het nemen van een besluit vrij om een tegengesteld besluit te nemen. Volgens hem is de wil in staat om de natuur te overstijgen. Duns Scotus onderscheidt in zijn werk twee soorten van de wil. Vanuit natuurlijke neiging ontstaat een ‘natuurlijke wil’ en een ‘vrije wil’ ontstaat uit rede en begeerte. In de vrije wil wordt vrijheid ontleend aan een vrije keuze van middelen om een doel te bereiken, zo beschrijft hij.

Een sprong verder, in de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw, valt in de filosofie op dat zijn en denken niet langer samenvallen. Het willen werd tot in het einde van de negentiende eeuw gelijkgesteld met het zijn. In die periode ziet filosoof Friedrich Nietzsche verschijnselen van de wereld als symbolen voor de innerlijke ervaring van mensen. Daaruit volgt dat willen en denken goeddeels blijken samen te vallen.

Willen en denken

Willen geeft, zoals we al aanstipten, een probleem in ons besef van persoonlijke vrijheid. Toch heeft het willen een grotere vrijheid dan het denken in zich. In het willen kunnen we immers ook niet doen wat we zouden willen gaan doen. Dat het willen een grotere vrijheid in zich draagt dan het denken is historisch nooit ervaren als een onverdeelde zegen, zo schrijft Arendt. Het willen werd in verband gebracht met een zekere mate van onbegrensdheid.

Los van het besef van de vrijheid botsen processen van willen en denken voor een deel met elkaar. Wanneer we besluiten om iets te willen concentreren we ons op een toekomstig project. Waar het denken verleden en heden bij mensen binnenhaalt strekt het willen zich enkel uit naar de toekomst. Willen verhoudt zich niet tot denken omdat de wil altijd iets wil ‘doen’. En dat terwijl denken afhangt van ‘niets doen’.

Daarbij trekken wij ons in het willen en in het denken terug uit de wereld van de verschijnselen in en om ons. Daaruit volgt een opvallende overeenkomst tussen willen en denken. De processen stellen steeds iets aanwezig wat feitelijk afwezig is. Toch zijn denken en willen in de psychische toestand, zoals we al zagen, tegengesteld aan elkaar.

In de (hapto-)therapeutische benadering zou deze analyse van Arendt van het willen in relatie tot het denken als waardevol kunnen gelden. Zo impliceert een gedragsaanpassing het gebruik van het willen van een cliënt. Maar in een rusteloosheid van een cliënt kan ‘het gaan op het willen’ wellicht niet zonder consequenties voor de gezondheid blijven. Een behandeldoel kan bovendien als een ‘project’ nimmer af zijn of pas behaald wanneer een therapeut dit zegt. In het laatste geval grenst het willen van de één aan de macht van een ander.

Toch is daar de rede van het individu die aan de wil kan leren om een onderscheid te maken tussen wat in de macht ligt om te doen en wat niet. Een eerste beslissing van elke wil is immers dat wat gewild wordt, maar niet in de macht is, ophoudt te bestaan. Daaruit volgt dat wat blijft bestaan een realiteit van de cliënt is waaraan een (hapto-)therapeut dienend mag blijven.

Vanuit machteloosheid ten opzichte van de wereld om ons heen zijn onze miraculeuze vermogens tot willen en denken ontstaan. Die stellen ons in staat, terwijl we tijdens deze processen beroofd zijn van de werkelijkheid, een wereld te maken waarin we heer en meester zijn, zo stelt Arendt op basis van het werk van de Griekse filosoof Epictetus.

Het lijkt deze relativering op het ontstaan van de vermogens tot willen en denken die de haptonomische benaderingen, tenminste de benaderingen die op ontwikkeling van het gevoelsvermogen gericht zijn, kan ondersteunen. We trekken ons in die benadering niet terug uit de wereld van verschijnselen. Eerder lijkt het in die benaderingen dat verschijnselen zich voordoen omdat ze aangeboden worden.

Willen en nillen, helen en voelen

Willen houdt zich bezig met de dingen die voor onze zintuigen afwezig zijn en die ons geestelijke voorstellingsvermogen aanwezig moet stellen. De wil laat zich dus in met dingen die nooit hebben bestaan. Omdat we onze geest richten op de toekomst heeft het willen niets te maken met objecten maar alles met ‘projecten’.

Daaruit volgt dat we in ons willen te maken hebben met dingen die er nooit waren, er nog steeds niet zijn en er misschien wel nooit zullen zijn. Hoe dan ook tart onze wil het geloof in de noodzaak van ordening door berusting. Een berusting die door de wil wordt beschouwd als zelfgenoegzaam.

In de natuur van de wil ligt een verdubbeling van zichzelf. Overal waar een wil is ontstaat een tegenwil en ontstaan er dus twee willen. Opvallend is dat geen van beide willen heel is: wat de ene wil heeft komt de andere wil steeds tekort.

Hieruit volgt dat een ‘ik-wil’ onvermijdelijk tegengewerkt wordt door een ‘ik-nil’, zoals de vertalers van het werk van Hannah Arendt het Engelstalige begrip ‘I nill’ hier aangeven. Een ‘ik-nil’ houdt een actief niet-willen in. De ‘ik-nil’ valt niet samen met ‘ik-wil-niet’ omdat het laatste begrepen kan worden als het ontbreken van het willen of als een wil om het willen op te geven. ‘Nil’ in ‘ik-nil’ slaat volgens de vertalers terug op het Latijnse ‘nolle’. Het laatste begrip is de tegenhanger van ‘velle’. De Nederlandstalige uitdrukking ‘willens nillens’ beantwoordt ook aan de tegenstelling, zo wordt gesteld.

Wat de begrippen verder ook zijn: Arendt stelt vast dat een wil automatisch een tegenwil voortbrengt. Daarmee karakteriseert ze de wil zelf als een machteloos iets. Bovendien krijgt de wil pas een besef van zichzelf als er weerstand overwonnen is. Daarom kan alleen een proces van heling zorgen voor een zekere éénwording.

De typische tweedeling van het wilsvermogen is trouwens niet uniek voor de mens. Ook ons denkvermogen wordt gekarakteriseerd door een tweedeling. Maar een heling van het denkende ego is het ergst wat een mens overkomen kan omdat het denken bij die poging onvermijdelijk stopt. Aan denken valt niets te helen.

Hannah Arendt beschrijft in dit werk eveneens gevoelens die bij willen om de hoek komen kijken. En, als zinvolle informatie voor gedragswetenschappers, gedrags-, psycho- en haptotherapeuten, beschrijft ze de stemming van het willende ego. En die stemming bestaat uit ongeduld, onrust en bezorgdheid.

De stemming van het willende ego ontstaat niet alleen omdat de mens in een afwisseling reageert van hoop en vrees naar de toekomst. Die stemming ontstaat ook omdat het project van de wil een ‘ik-kan’ veronderstelt. En die veronderstelling blijkt niet gewaarborgd. Het is immers maar de vraag of iets dat gewild is wat wordt.

Hoop en vrees zijn met elkaar verbonden omdat ze beide gericht zijn op de toekomst. De verbinding tussen beide is veel intiemer dan we misschien denken. Hoop en vrees neigen ertoe van richting te veranderen en om te slaan in een ogenschijnlijk tegendeel. De omslag houdt een veranderlijkheid in die mensen onstabiel maakt.

Willen en de vrijheid

We schreven al dat het willen gekoppeld is aan een begrip van vrijheid. In vrijheid ligt immers een besef dat we niet hoeven doen wat we ons in de toekomst wel ten doel hadden gesteld. Daarbij neemt de mens gemakshalve aan dat die zich kan beroepen op een innerlijke ervaring van die vrijheid.

Het is die innerlijke ervaring van de vrijheid die door Hannah Arendt – terecht – onbewijsbaar wordt genoemd. Misschien kunnen wij hier toevoegen dat juist de onbewijsbaarheid van de innerlijke ervaring van onze vrijheid leidt tot ontdekking van onze innerlijke schatkamers. Maar laten we hierop nu niet te ver doordraven.

Het lijkt in de marge van het fascinerende werk van Arendt waarin ze stelt dat er in de geschiedenis veel manieren zijn gevonden om de wil als een orgaan van vrijheid en toekomst aan te passen aan de heersende orde. Dit fenomeen zou weleens nader onderzoek verdienen. Mogelijk beïnvloedt dat een definitie van de wil zoals Arendt die gegeven heeft. Maar laten we ook hierop nu niet te ver doordraven.

De wil, zo stelt Arendt vast, is geindividualiseerd. Een individualisering die leidt tot ernstige problemen voor onze notie van vrijheid. Want als we door het willen worden gevormd wordt steeds beseft dat iets anders zou kunnen zijn dan dat het nu is.

Bovendien zal de mens er bij individualisering steeds naar streven ‘ik’ tegenover ‘men’ te stellen. Daarmee wordt gedoeld op alle anderen die het individu, ‘ik’ dus, niet zijn. Deze afscheiding van het individu eist aandacht binnen benaderingen zoals haptonomie waarin de mens in een onderlinge verbondenheid centraal staat.

Willen tot slot

Laten we hier verder doordraven. In de wereld om ons heen lijkt het of we vrij zijn want door individualisering van de wil zorgen we ervoor dat de beleving van vrijheid problemen oplevert. In de individualisering van de wil en de gevoelens van isolatie die daarmee waarschijnlijk gepaard gaan huist werk voor gedragsdeskundigen en (hapto-)therapeuten.

In dit artikel, gebaseerd op het werk van Hannah Arendt, hebben we geprobeerd om de wil samen te vatten. Daarbij viel ons onder meer de traagheid van de ontwikkeling van het besef van willen in de westerse cultuur op, de stemming van onze wil, de menselijke instabiliteit die met willen gepaard gaat, een mogelijkheid tot heling en de ingewikkelde verhouding die willen heeft met ons begrip van vrijheid.

Zoals wij hebben beschreven is het willen een activiteit die gericht is op de toekomst. Van alle tijden is, zo schrijft Arendt, dat mensen die toekomst willen voorspellen. Slechts de middelen waarmee de mens de toekomst wil voorspellen zoals met offerdieren, horoscopen of computers verschillen steeds.

‘En toch’, schrijft Arendt, ‘mocht het om een eerlijke wedstrijd tussen futurologen gaan met betrekking tot onze eigen tijd, dan kon de prijs wel eens gaan naar John Donne, een dichter zonder wetenschappelijke ambities, die in 1611 in zijn geschriften onmiddellijk reageerde op wat er gaande was in de wetenschappen’. Met die reactie van John Donne sluiten wij onze samenvatting van en kort commentaar op ‘Willen’ van Hannah Arendt.

‘En de nieuwe filosofie trekt alles in twijfel,
het element vuur is helemaal uitgedoofd;
de zon is verloren en ook de aarde, en niemand weet
waar hij ze nog zoeken moet …
’t ligt allemaal aan diggelen, zonder enige samenhang;
alles is slechts vervanging, alles betrekking:
vorst, onderdaan, vader, zoon, al deze dingen zijn vergeten …’

Literatuur

Hannah Arendt, ‘Willen – Het leven van de geest’, Uitgeverij Klement, 2014.

Biografie Hannah Arendt

‘Video: Hannah Arendt (Human, 2011)’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/04/video-hannah-arendt-human-2011.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (21 april 2015).

Eerder artikel over ‘Denken’

Corrie P. Holtman en drs. Leander P. Tijdhof, ‘Haptonomische verkenningen bij Denken van Hannah Arendt’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/04/haptonomische-verkenningen-bij-denken.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (24 april 2015).

Annotatie ‘Wat nooit was en misschien nooit zal zijn’

Corrie P. Holtman en drs. Leander P. Tijdhof, ‘Wat nooit was en misschien nooit zal zijn – Aantekeningen bij Willen van Hannah Arendt met enkele opmerkingen voor (hapto-)therapie’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/06/wat-nooit-was-en-misschien-nooit-zal.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (15 juni 2015).